Rijks Geschiedkundige Publicatiën uitgegeven door het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis
Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312 II De heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom
Eerste stuk (709-1288)
Bewerkt door M. Dillo en G.A.M. Van Synghel met medewerking van E.T. van der Vlist
Instituut voor Nederlandse Geschiedenis Den Haag / 2000
Het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis maakt deel uit van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek.
Illustratieverantwoording Schutbladen: kaart van het Hertogdom Brabant-West, uit: G. Mercator en J. Hondius, Atlas ou Representation du monde universel (Amsterdam, 1633). Kaarten- en prentenverzameling van het Rijksarchief in Noord-Brabant, inv.nr. 45. Pagina X: kaart van de situatie van de gemeentelijke indeling op 1 januari 1958. Bron: Provinciale Almanak 1969. Copyright: Rijksarchief in Noord-Brabant 1999.
ISBN NUGI
90-5216-115-1 geb. Eerste band 641
Gezet en gedrukt door Drukkerij Orientaliste, Herent (België). Gebonden door Callenbach bv, Nijkerk.
Dr. H.P.H. Camps werkte van 1962 tot 1979 aan de editie van het Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312 (ONB). In 1979 verscheen het eerste deel, met de oorkonden betreffende de Meierij van ’s-Hertogenbosch en de heerlijkheid Gemert. Bij de opzet werd aanvankelijk uitgegaan van één oorkondenboek waarin alle oorkonden die betrekking hebben op het grondgebied van de provincie Noord-Brabant in chronologische volgorde zouden worden uitgegeven. Vanuit dit oogpunt verzamelde, fotografeerde en bewerkte Camps oorkonden die betrekking hadden op het gehele Noord-Brabantse territorium. Op pragmatische gronden werd later besloten tot een territoriale opsplitsing in vier delen, namelijk deel I: De Meierij van ’s-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert), deel II: Stad en Land van Breda, met de heerlijkheden Bergen op Zoom en Steenbergen, en met Nieuw Vossemeer, deel III: De voormalige Hollandse gebieden, met de heerlijkheden Heusden en Altena, en deel IV: De heerlijkheden Cuyk, Ravenstein, Megen, Boxmeer en Bokhoven. Met de publicatie van deel I kwam Camps’ werk in 1979 niet tot een globale afronding. Bij zijn pensionering in 1979 liet hij een omvangrijke documentatie na (inclusief de fotocollectie) betreffende de drie nog op stapel staande delen en een supplementdeel. Voor deel II waren bij benadering 210 oorkondennummers verzameld, overgeleverd in 185 originelen, 437 afschriften en 13 vermeldingen, alsmede aantekeningen over nog ca. 300 oorkonden. Van die 210 nummers voor deel II vervaardigde Camps ongeveer tweehonderd bewerkingen met transcripties, op basis van het origineel en/of afschriften, en aantekeningen over de overlevering.1 De documentatie voor deel III bestond uit 14 nummers, overgeleverd in 8 originelen, 7 afschriften en 4 vermeldingen, alsmede aantekeningen over nog ongeveer 400 oorkonden. Voor deel IV waren 11 nummers verzameld, overgeleverd in 7 originelen, 14 afschriften en 1 vermelding, alsmede aantekeningen over nog ca. 300 oorkonden. Het supplementdeel op deel I bevatte reeds 14 nummers, overgeleverd in 1 origineel, 8 afschriften en 5 vermeldingen.2 Voor de bewerking van deel II betreffende de heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom zijn in 1979 twee nieuwe bewerkers aangezocht. Op 1 april 1979 benoemde de Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis, voorloper van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (ING), drs. M. Dillo als bewerker en opdrachthouder van het ONB voor de gehele werktijd; hij was reeds vanaf januari 1976 op parttime basis als assistent van Camps aan het ONB verbonden. In maart 1979 vervaardigde Dillo een werkinstructie voor het ONB op basis van de werkinstructie voor het Oorkondenboek van Gelre en Zutphen tot 1326 (OGZ). Van 1 april tot en met 30 september 1979 verrichtte hij nog werkzaamheden voor het OGZ. Op 1 oktober 1979 werd mw. drs. G.A.M. Van Synghel als bewerker benoemd voor de halve werktijd. Op 23 november 1983 volgde haar benoeming tot medeopdrachthouder van het ONB.
1
2
Brief van H.P.H. Camps aan de Leden van de Commissie van Toezicht en Advies voor het Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312 d.d. 6 februari 1979, berustend in het documentatiemateriaal van het ONB. Jaarverslag 1979 van de bewerkers. In het ‘Verslag over de werkzaamheden aan het ONB d.d. 7 oktober 1977’ noemt Camps een aantal van vierhonderd verzamelde teksten voor deel II, verzameld uit 41 archieven.
VII
Aanvankelijk richtten de bewerkers zich, net als Camps, op de systematische verzameling van het archiefmateriaal voor zowel deel II als voor de delen III en IV van het ONB. In 1986 besloot de Commissie van Toezicht en Advies voor het ONB voorrang te geven aan de bewerking en uitgave van het materiaal van deel II en werd het heuristisch speurwerk voor de delen III en IV stopgezet.3 Uitgaande van de basisdocumentatie van Camps zijn oude drukken geëxcerpeerd, is het archiefonderzoek verricht en zijn voorlopig gereedgemaakte drukconcepten voorgelegd aan de Commissie van Toezicht en Advies voor het ONB. Een eerste voorlopige balans van de nog voorliggende bewerkingen werd opgemaakt in mei 1992. De op dat ogenblik resterende 150 oorkonden werden evenredig verdeeld, waarna Van Synghel in juni 1995 haar aandeel in de bewerkingen afrondde. Eind 1998 voltooide Dillo zijn werkzaamheden aan de bewerkingen, inclusief de vervaardiging van de Bijlage van de 27 oorkonden met vermelding van Noord-Brabantse getuigen. Nadat Van Synghel per 1 juli 1995 officieel als eindredacteur bij het ING-project Broncommentaren was aangesteld, bleef zij in de periode juli 1995 tot september 1998 op incidentele basis archief- en bibliotheekonderzoek verrichten in binnen- en buitenland, bewerkte nog een aantal aan de documentatie toegevoegde stukken en corrigeerde de definitieve drukconcepten van haar bewerkingen. Op 1 oktober 1998 legde zij op verzoek van de directeur van het ING, dr. D. Haks, haar werkzaamheden aan de Broncommentaren tijdelijk neer en trad voor een periode van acht maanden weer toe tot het project ONB voor het verrichten van extra archief- en bibliotheekonderzoek, eindredactionele werkzaamheden en het schrijven van Voorwoord en Inleiding. In de periode 1990-1998 verleenden verscheidene personen assistentie aan het project. Na het overlijden van drs. M. Drost, die het ONB in 1990 kortstondig assisteerde, droeg mw. J.C. van Leeuwen, medewerkster van het ING, van 1992 tot en met 1995 zorg voor de elektronische invoer van alle getypte voorlopige drukconcepten van de oorkonden. Om een spoedige afronding van het project mogelijk te maken, werd op 1 februari 1997 de mediëvist drs. E.T. van der Vlist aangetrokken. Hij verleende op parttimebasis tot december 1999 op deskundige, accurate en kritische wijze assistentie. Als eerste corrigeerde hij de door Van Leeuwen ingevoerde bewerkingen van Dillo. Daarna uniformeerde hij het gehele elektronische bestand van het Oorkondenboek en droeg zorg voor de integrale omnummering van de tot dan toe gecodeerde nummers en interne kruisverwijzingen van de bewerkingen. Tevens bewerkte hij de Middelnederlandse vertalingen van de nrs. 991 en 1111, en onderzocht hij de Middelnederlandse vertalingen van de nrs. 1294, 1297, 1396 en 1538. Daarnaast beschreef en collationeerde hij nog originelen en afschriften van diverse bewerkingen, voegde nieuwe afschriften en uitgaven toe, herbewerkte diverse nummers en voegde zelf een nieuwe bewerking toe. In 1997/1999 stelde hij de Verklarende lijst van verkort aangehaalde werken, de Lijst van handschriftelijke bronnen alsmede de Index van persoons- en plaatsnamen samen. Tot slot droeg hij zorg voor de correctie van de drukproeven. Met de publicatie van deel II, dat 669 oorkonden bevat, wordt het project Oorkondenboek van Noord- Brabant tot 1312 door het ING afgesloten. In maart 1996 besloot het Bestuur van het ING het project en publicatie van de delen III en IV en het supplementdeel niet langer te continueren. Voor het gehele documentatiesysteem, bestaande uit het materiaal voor het Supplement op deel I en de oorspronkelijk geplande delen III en IV, zal een geschikte bewaarplaats worden gezocht. De fotocollectie van het gehele ONB is eigendom 3
Notulen van de 68e vergadering van de Commissie van Toezicht en Advies voor het ONB d.d. 8 oktober 1986.
VIII
van het Rijksarchief in Noord-Brabant te ’s-Hertogenbosch en blijft bijgevolg daar raadpleegbaar. Tijdens de gehele bewerkingsperiode van deel II konden de bewerkers dankbaar gebruik maken van de vele waardevolle adviezen en kritische opmerkingen, verleend door de Commissie van Toezicht en Advies voor het Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. Zij bestond van 1979 tot en met 1998 uit de volgende leden: prof. dr. W.P. Blockmans (vanaf 7 april 1993), prof. dr. D.P. Blok (vanaf 14 mei 1986, voorzitter vanaf 18 mei 1988), dr. M.W. van Boven (van 26 oktober 1988 tot en met 9 mei 1990), dr. F.A. Brekelmans (tot en met 17 april 1991), dr. H.M. Brokken (secretaris tot en met 24 april 1985), prof. dr. H.F.J.M. van den Eerenbeemt (voorzitter tot en met 21 oktober 1987), drs. W.A. van Ham (vanaf 17 april 1991), prof. dr. Th. de Hemptinne (vanaf 23 oktober 1991), prof. dr. P.A. Henderikx (vanaf 25 oktober 1989), prof. dr. C. van de Kieft (tot en met 26 oktober 1988), dr. L.P.L. Pirenne (tot en met 18 mei 1988), prof. dr. W. Prevenier (tot en met 17 april 1991), dr. J.G.M. Sanders (secretaris vanaf 14 mei 1986), dr. J.G. Smit (vanaf 24 januari 1996) en prof. dr. R. Van Uytven (gedurende de gehele periode). Zeer veel erkentelijkheid zijn we ook verschuldigd aan diegenen die ons nuttige adviezen verleenden bij de opsporing en bewerking van de hier gepubliceerde oorkonden: mw. C.J.M. Bakker te ’s-Gravenhage, H. van Bavel van de abdij van Berne te Heeswijk-Dinther, prof. dr. J. Bonny van het Bisschoppelijk Groot Seminarie te Brugge, M.P.J. van den Brand te Venray, dr. A.J. Brekelmans te Goirle, mw. drs. C.J.C. Broer te Amsterdam, drs. J.M.H. Broeders (GA Oosterhout), dr. J.W.J. Burgers te Amsterdam, dr. A.J.A. Bijsterveld te Nijmegen, pater A.F. Caeyers van de abdij van Averbode, dr. G. Croenen te Liverpool, Dr. B. Demel te Wenen, dr. E.C. Dijkhof te Amsterdam, dr. L.C. Van Dyck van de abdij van Tongerlo, broeder G. Gabriëls van het Wilhelmietenmuseum te Huijbergen, drs. E.J. Harenberg te Doesburg, A.J.M. Hezemans te Rucphen, E.H. Van Hoof, pastoor te Meerle, dr. E. Houtman (RA Antwerpen), J.M.F. IJsseling te Breda, dr. J.C. Kort (ARA ’s-Gravenhage), dr. J.G. Kruisheer te Maarssen, dr. R. Laurent (ARA Brussel), drs. M. Leroy te Gent, drs. J.P.J. Lijten, Hofrat DDr. G. Mraz te Wenen, dr. J. Van den Nieuwenhuizen te Antwerpen, dr. A. Nolden te Trier, drs. V. Paquay te Nijmegen, dr. C. Pennison te Pisa, F. van de Pol te ’s-Hertogenbosch, dr. M.S. Polak te Amsterdam, zuster Regina van het klooster St.-Catharinadal te Oosterhout, dr. P. de Ridder (ARA Brussel), dr. W. Rombouts (RA Antwerpen), R. Sirjacobs te Antwerpen, mw. Ch. Stok te ’s-Hertogenbosch, dr. J.P. de Valk (ING ’s-Gravenhage), G.M. van der Velden van de abdij van Berne, dr. G. Venner (RA Limburg), M.A.M. Voermans (RAWB Zevenbergen) en pater J. Zegers van de St.-Bernardusabdij te Bornem. Een bijzonder woord van dank gaat uit naar dr. K.A.H.W. Leenders en drs. W.A. van Ham, met wie een uiterst vruchtbare uitwisseling van onderzoeksgegevens plaatsvond. Parallel aan hun eigen onderzoek volgden zij het ONB op de voet, signaleerden belangrijke archieffondsen en droegen bij tot de oplossing van toponymische problemen. Dank ook aan het Rijksarchief in Noord-Brabant te ’s-Hertogenbosch, dat ons gedurende negentien jaar zeer gastvrij onderdak verleende. De ononderbroken steun van het administratief en wetenschappelijk personeel aldaar vormde een voortdurende stimulans bij de voltooiing van dit lange-termijnproject.
IX
Situatie van de gemeentelijke indeling op 1 januari 1958. Bron: Provinciale Almanak 1969. Copyright: Rijksarchief in Noord-Brabant 1999.
X
Inleiding tot deel II
In 1979 verscheen het eerste deel van het Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312 met de oorkonden uit de Meierij van ’s-Hertogenbosch (inclusief de heerlijkheid Gemert), bewerkt door H.P.H. Camps.1 Voor de editie van deel II, betreffende de heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom, is voor de inhoud en tekstpresentatie zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij deel I. In deze Inleiding kan dan ook worden volstaan met een toelichting op de koerswijziging en accentverschuiving ten opzichte van deel I. Het tweede deel van het ONB bevat de oorkonden en brieven, ongeacht de overleveringsvorm, betreffende de heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom binnen het gebied van de huidige provincie Noord-Brabant. Voor de tot dit grondgebied behorende gemeenten, zie de bijgevoegde kaart. Dit gebied betreft globaal de oude heerlijkheid van Breda, volgens de situatie van vóór de verdeling in 1287, toen Bergen op Zoom hiervan nog niet afgesplitst was, alsmede Steenbergen en Vossemeer. De Belgische enclave Baarle-Hertog valt hierbij formeel gezien buiten het territorium van deel II. In geval er twijfel bestaat of een locatie gelegen is onder Baarle-Hertog dan wel onder Baarle-Nassau, is de desbetreffende oorkonde opgenomen. Het chronologisch eindpunt van deel II is licht verschoven ten opzichte van deel I. Voor deel I werd de einddatum door Camps ‘zoekend naar een aanknopingspunt’ vastgesteld op 31 december 1312, het sterfjaar van Jan II, hertog van Brabant, en het jaar waarin het charter van Kortenberg werd verleend.2 De historische feiten, die mede ten grondslag lagen aan de vaststelling van deze datum, werden door Camps ontleend aan een ruimere Brabantse context. Bij deel II, dat de oorkonden van de heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom bevat, is deze einddatum iets aangescherpt. Het testament van Raas van Gavere, heer van Liedekerke, Boelare en Breda, dat dateert uit 21 februari 1313, is namelijk een toepasselijk eindpunt. Aansluitend hierbij zijn in deel II alle oorkonden uit het betreffende paasjaar 1312, dat loopt tot 14 april 1313, opgenomen. Dit betekent voor de periode na 1 januari 1313 een uitbreiding van het oorkondenbestand met vier nummers. Hoewel deel II qua inhoud en tekstpresentatie in het verlengde ligt van deel I, is in nauw overleg met de Commissie van Toezicht en Advies voor het ONB een aantal wijzigingen doorgevoerd, die hierna zullen worden toegelicht. Dit betreft met name de materiaalselectie, de beschrijving van de originelen en afschriften, de uitgave van Middelnederlandse vertalingen, de opgave van facsimile’s en de tekstuitgave.3 De oorkonden in deel II zijn doorgenummerd vanaf het laatste nummer in deel I (nr. 887). Twee oorkonden dragen een afwijkend nummer, door aanpassing van de bewerkingen in de drukfase,4 en er zijn twaalf dubbelnummers.5 1
2 3
4 5
H.P.H. Camps, Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. I: De meierij van ’s- Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert). Rijks Geschiedkundige Publicatiën (’s- Gravenhage 1979). Camps, ONB, I-1, p. XV. Zie ook G. Van Synghel, ‘Het Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. Werkwijze en bewerking van het tweede deel betreffende de heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom’ in: Middeleeuwen in beweging: Bewoning en samenleving in het middeleeuwse Noord-Brabant, A.-J. Bijsterveld, B. van der Dennen en A. van der Veen red. (’s-Hertogenbosch 1991), p. 29-35. Nrs. 1383-1384 en 1513-1514. Nrs. 1001a, 1001b, 1001c, 1025a, 1132a, 1226a, 1338a, 1405a, 1449a, 1496a, 1514a en 1518a.
XI
Materiaalselectie In deel I zijn uitsluitend die oorkonden en brieven opgenomen waarvan de dispositie betrekking heeft op de Meierij van ’s-Hertogenbosch en de heerlijkheid Gemert. Strikte handhaving van dit territorialiteitsbeginsel zou bij deel II leiden tot grote leemtes in het materiaal van het gebied van de heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom. Daarom is besloten dit beginsel uit te breiden en ook alle oorkonden op te nemen waarin Noord-Brabantse instellingen of personen als oorkonder optreden buiten Noord-Brabants grondgebied.6 Concreet kan worden gesteld dat in deel II alle oorkonden en brieven, ongeacht hun overleveringsvorm, zijn opgenomen waarvan de dispositie of mededeling betrekking heeft op instellingen, personen of plaatsen binnen de genoemde periode (tot en met het paasjaar 1312) en binnen het hierboven omschreven gebied, alsmede alle oorkonden en brieven, ongeacht hun overleveringsvorm, waarin Noord-Brabantse instellingen of personen als oorkonder optreden of bij de dispositie of mededeling met name betrokken zijn in zaken buiten de huidige provincie Noord-Brabant. Bij de oorkonden die betrekking hebben op de perifere gebieden van de heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom is enigszins van dit beginsel afgeweken. Van deze reeks oorkonden is alleen de vroegste oorkonde uitgegeven, met verwijzingen naar de latere oorkonden die niet in dit deel opgenomen zijn. Dit geldt voor de oorkonden betreffende Huntemuden, de ‘Zeeuwse’ helft van Schakerlo en het ‘Zeeuwse’ gedeelte van het Vriezendijkse moer.7 De oorkonden waarin Noord-Brabantse personen in het eschatocol uitsluitend als getuige optreden en die niet tot de hogergenoemde categorieën behoren, zijn niet uitgegeven, maar opgenomen in een bijlage.8 In deze bijlage zijn in regestvorm de oorkonden gesignaleerd uit de periode 1152 tot 1216, waarin de oudste leden van de eerste dynastie van Breda optreden als getuigen. Waar mogelijk wordt een verwijzing naar een recente editie gegeven en een toelichting bij de datering. Een uitzondering op de editie in regestvorm vormen de nrs. 895 en 906. Deze nummers zijn integrale edities, respectievelijk vanwege de vroegste diplomatische vermelding van leden van de dynastie van Breda en de vroegste vermelding van Godfried I van Breda en diens verwantschap met de graven van La Roche. Ook is een uitzondering gemaakt voor de oorkonde onder nr. 974, vanwege de zeldzame vermelding van Hendrik III, heer van Breda. Bij de integrale editie en de bijlage is voor rangletters van de heren van Breda de nummering van Boeren aangehouden.9 Er is van afgezien de oorkonden die betrekking hebben op het grondgebied van deel II, die in deel I onvolledig zijn uitgegeven, in deel II opnieuw op te nemen. Een uitzondering is gemaakt voor de nrs. 976, 1383 en 1384. Van nr. 976, dat in deel I uitgegeven is op basis van afschriften,10 is nu een editie gemaakt op basis van het inmiddels teruggevonden origineel. De nrs. 1383 en 1384 zijn in deel I als één nummer op basis van één origineel
6
7
8
9 10
Notulen van de 56e vergadering van de Commissie van Toezicht en Advies voor het ONB d.d. 28 mei 1980. Zie aldus voor de vroegste vermelding van Huntemuden, de monding van de Westerschelde (Honte), nr. 905; voor de oorkonden met latere vermeldingen zie aldaar, onder Opname en samenhang. Voor de ‘Zeeuwse’ helft van Schakerlo zie nr. 901, onder Opname en samenhang. Voor het ‘Zeeuwse’ gedeelte van het Vriezendijkse moer zie nr. 1024, onder Opname en samenhang. Zie de bijlage met de niet opgenomen oorkonden waarin leden van de Bredase dynastie als getuigen optreden (tot 1216). Boeren, De heren van Breda en Schoten. Camps, ONB, I-1, p. 254-255, nr. 176.
XII
– in plaats van twee – uitgegeven.11 Wel opgenomen in deel II zijn algemene privileges betreffende de heerlijkheden van Breda en Bergen op Zoom. Deperdita zijn alleen opgenomen indien een direct bewijs voor het bestaan van een schriftelijk stuk voorhanden is.12
Beschrijving van originelen en afschriften en de wijze van bezegeling In deel II is, in afwijking van de summiere opgave in deel I, geopteerd voor een uitgebreide beschrijving van originelen en afschriften. Bij de beschrijving van een origineel is aan de volgende elementen systematisch aandacht besteed: – de afmetingen van het perkament met de eventueel aanwezige, niet uitgevouwen pliek (de hoogte links + eventueel de pliek, rechts + eventueel de pliek of plus eventueel afhangende stro(o)k(en); de breedte boven en onder) in millimeters – de toestand waarin het origineel zich bevindt, met eventuele opgave van tekstverlies – eventuele restauratie, liniëring en vouwing – aantekeningen op de voor- en achterzijde tot en met de achttiende eeuw (chronologisch gerangschikt) – de bezegeling, waarbij achtereenvolgens wordt gegeven: het aantal zegelbevestigingen (met de symbolen (S) bij een concreet aanwezig zegel, (SD) bij een verloren gegaan zegel waarvan de daadwerkelijk uitgevoerde bezegeling door sporen van was of verkleuringen nog kan worden vastgesteld, (LS) bij een bevestigingsplaats zonder sporen van concrete bezegeling, al dan niet met aangebracht bevestigingsmateriaal, (CS) bij een tegenzegel, (SR) bij een gerestaureerd zegel, (STr) bij een zegel van een transfix), voor al dan niet aangekondigde zegels, de bevestigingswijze, de beschrijving zelf, met opgave van de zegelaar, de vorm, de afmetingen van het zegelveld van het zegelstempel en de rand (tussen ronde haken), het materiaal en de kleur, de toestand, eenvoudige aanduiding van het zegeltype met verwijzing naar het Corpus Sigillorum Neerlandicorum (CSN) en/of eventueel andere relevante literatuur, waarna het eventuele tegenzegel op eenzelfde manier wordt beschreven. Bij de opgave van de zegellegende is als volgt tewerkgegaan: wanneer een gaaf exemplaar van een zegel voorhanden is, wordt deze zegellegende opgenomen. Bij alle oorkonden die eenzelfde, maar incomplete zegellegende bevatten, is verwezen naar de oorkonde met het gave randschrift. Wanneer er meerdere gave exemplaren voorhanden zijn, is naar het oudste exemplaar verwezen. Als er geen zegel voorhanden is met een gave zegellegende, is het exemplaar met de meest complete legende als basis genomen. Deze legende is, indien mogelijk, tussen vierkante haken aangevuld op basis van de andere onvolledige zegellegendes, met verwijzing naar de oorkonden die hiervoor gebruikt zijn. Bij de voor de reconstructie gebruikte zegels wordt eveneens de daar aangetroffen legende gegeven. Wanneer geen aanvulling op basis van andere zegels mogelijk is, is bij elk zegel de onvolledige zegellegende gegeven. Is reconstructie niet mogelijk, dan is de grootte van de lacune door punten binnen de vierkante haken aangegeven, overeenkomstig het aantal letter-/tekenplaatsen. Kan de grootte van de lacune niet met een redelijke mate van precisie geschat worden, dan is dit binnen vierkante haken aangegeven door middel van drie asterisken. 11 12
Camps, ONB, I-2, p. 680-682, nr. 567. In afwijking hiervan is onder nr. 914 een deperditum uitgegeven, waarbij geen direct bewijs voor het bestaan van een oorkonde voorhanden is, zie aldaar voor een verantwoording.
XIII
Waar aanvulling van onvolledige zegellegendes mogelijk is naar Laurent, Les sceaux, is dit gebeurd. Incomplete zegellegendes van zegelaars die eenmalig in deel II van het ONB en niet in Laurent, Les sceaux, voorkomen, zijn – afgezien van de voor de hand liggende aanvullingen – niet gecompleteerd. Bij de opgave van de omvang van het zegelveld en rand zijn ontbrekende delen als volgt aangegeven. Wanneer het zegelveld volledig ontbreekt, is dit aangegeven door het symbool [x], bij volledig ontbreken van de rand door het symbool [y]. Indien de aanvullende hoogte en/of breedte van een onvolledig zegelveld of onvolledige rand niet geschat kan worden, is dit aangegeven door het symbool [+x]. Bij de opgave van de afschriften is een andere ordening aangehouden dan in deel I. De afschriften zijn niet langer geordend volgens het in deel I gehanteerde genealogische principe, maar zijn chronologisch gerangschikt. Ook wordt in deel II bij de beschrijving waar mogelijk de naam van het handschrift gegeven, een typering, een verklaring tussen ronde haken, alsmede de rubriek en het caput waaronder het afschrift is geschreven. Ook is de aard van het afschrift en de naam van de (af)schrijver en/of degene die het handschrift collationeerde in de mate van het mogelijke aangegeven.
Uitgave van Middelnederlandse vertalingen Ten aanzien van de Middelnederlandse vertalingen is in deel II een iets andere koers gevaren dan in deel I. In deel I zijn de Middelnederlandse vertalingen van Latijnse teksten in geen enkel geval uitgegeven. In deel II is van deze richtlijn afgeweken bij teksten van een bijzondere aard, zoals keuren en dergelijke. De Commissie van Toezicht en Advies voor het ONB oordeelde namelijk dat het een verarming zou zijn indien men in deel II de Middelnederlandse vertalingen van dergelijke teksten niet zou publiceren.13 Bijgevolg zijn de teksten van de Middelnederlandse vertalingen uitgegeven van de nrs. 991 (de vaststelling van toltarieven), 1078 (het Hoevense charter) en 1111 (de Antiqua Kora van Steenbergen).
Opgave van facsimile’s In deel II zijn, hoewel niet systematisch verzameld, ook facsimile’s en afbeeldingen van oorkonden opgenomen (zie onder de Uitgaven).
Tekstuitgave Bij de tekstuitgave is fundamenteel afgeweken van de in deel I gevolgde methode, zowel ten aanzien van de keuze en editietechniek van de basistekst als van de opgave van de varianten in het tekstkritisch notenapparaat. Wanneer een origineel voorhanden is, is dit in principe de basistekst voor de tekstuitgave. In deel I heeft Camps als bewerker, uitgaande van een gezond respect voor de overgeleverde tekst van het origineel, wijzigingen aangebracht waar dit op stellige gronden noodzakelijk werd geacht.14 Zo zijn woor13
14
Notulen van de 85e vergadering van de Commissie van Toezicht en Advies voor het Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312 d.d. 21 juni 1995, p. 3. Camps, ONB, I-1, p. XXVI.
XIV
den die volgens de bewerker op grammaticale, diplomatische of inhoudelijke overwegingen ontbreken, tussen ronde haken toegevoegd aan de basistekst.15 In deel II is deze werkwijze niet overgenomen. De tekst van het origineel wordt als basistekst volledig uitgegeven, met emendaties en dergelijke in de tekstkritische noten. Wanneer de tekstuitgave berust op afschriften, is in deel I nergens, noch absoluut noch relatief, één enkel afschrift als basis voor de tekstuitgave gekozen.16 Voor de editie in deel II is van dit standpunt afgeweken. Indien het origineel niet voorhanden is, is het beste afschrift van de eerstvolgende generatie van de tekstoverlevering de basistekst voor de tekstuitgave. Van deze regel kan afgeweken worden, indien het afschrift corrupt of onvolledig is overgeleverd. Dan kan een onafhankelijk afschrift van een latere generatie, een editie of een Middelnederlandse vertaling de basis voor de tekstuitgave vormen.17 In de kopnoot ‘Tekstuitgave’ is de afwijkende keuze voor de betreffende basistekst verantwoord. De onvolledige weergave van een tekst, zoals die voorkomt in deel I, is voor de editie in deel II niet overgenomen. Wat de opgave van de varianten in het tekstkritisch notenapparaat betreft, heeft de bewerker in deel I alleen tekstvarianten opgenomen die enige kans hebben, hoe gering ook, de oorspronkelijke tekst weer te geven. De naar het oordeel van de bewerker waardeloze varianten zijn weggelaten en wanneer het origineel bewaard is, zijn in deel I geen varianten van afschriften vermeld, met uitzondering van de varianten van plaatsnamen ouder dan het jaar 1500. Ook zijn, als een tekst alleen op afschriften berust, zuiver orthografische varianten weggelaten.18 In deel II zijn volgende varianten in het tekstkritisch notenapparaat opgenomen: a. indien de basistekst een origineel is: – de varianten van eigennamen tot ca. 1500 (met uitzondering van de varianten in afkortingen) – de varianten van Latijnse afschriften tot 1312 – de varianten van volkstaalpassages – interessante varianten van Latijnse afschriften tot ca. 1500, bijvoorbeeld omissies, absurditeiten en dergelijke. b. indien de basistekst een afschrift is: – de varianten van de vroegste generatie van alle onafhankelijke tekstoverleveringen tot 1500 (met uitzondering van de varianten in afkortingen en de varianten van gecédilleerde e, c/t, u/v en i/j); de jongere slechts voor zover relevant – alle varianten van concepten en authentieke eigentijdse registraties – alle andere interessante varianten. Bij uiteenlopende uitvaardigingen van hetzelfde stuk zijn de teksten kolomsgewijs naast elkaar afgedrukt. Bij de bijzondere overlevering van de oorkonde d.d. 15 april 1297, waarbij een concept, een minuut en afschriften voorhanden zijn, is de oorkondetekst in drie kolommen afgedrukt.19
15 16 17
18 19
Voorbeelden hiervan in Camps, ONB, I-1, nr. 39, noot a; nr. 40, noot f; nr. 44, noot e, f en h enz. Camps, ONB, I-1, p. XXVI. Een uitzondering hierop vormt nr. 954, waar een copie figurée de basistekst voor de tekstuitgave is. Camps, ONB, I-1, p. XXVII. Zie nr. 1378.
XV
De transcriptie sluit, op een paar kleine afwijkingen na, nauw aan bij de in deel I gehanteerde transcriptieregels. Hieronder volgt een overzicht van de in deel II gevolgde regels: – geen normalisering van de gecédilleerde e – geen normalisering van bovengeschreven letters met fonetische waarde – geen normalisering van afkortingen in eigennamen, behalve bij Christus, Salvator en dergelijke. – geen normalisering van c en t – geen normalisering van y – geen normalisering van u en v in eigennamen – geen normalisering van uitgangen boven Romeinse jaartallen, dagaanduidingen en dergelijke – normalisering van bijzondere schriftsoorten (zoals bijvoorbeeld geoblongeerd schrift), met een verantwoording in een tekstkritische noot – normalisering van u en v in Latijnse teksten – normalisering van u en v in teksten in de volkstaal en in volkstaalpassages in Latijnse teksten – normalisering van i/j en ii/ij respectievelijk tot i en ii in teksten tot ca. 1500 – normalisering van ligaturen – normalisering van interpunctie – normalisering van hoofdletters bij eigennamen, ook van hoofdletters in originelen – normalisering van regelscheiding in originelen en afschriften – normalisering van afbrekingsstreepjes – weergave van Romeinse cijfers in kapitaal – handhaving van digniteitspunten, maar weglaten van isoleringspunten – oplossing van afkortingen, ook in teksten in de volkstaal, volgens de meest voorkomende variant in de tekst zelf; enkele veel voorkomende afkortingen in de volkstaal worden niet opgelost, zoals voirn. of voirs. – oplossing van afkortingen in eigennamen door middel van cursivering wanneer de basistekst een origineel is; wanneer de basistekst een afschrift is worden de eigennamen stilzwijgend opgelost; wanneer alleen de initialen van een persoon in de tekst staat, wordt deze – waar mogelijk – aangevuld door middel van cursivering – oplossing van afkortingen in Romeinse kalenderaanduidingen – geen oplossing van afkortingen van Latijnse geldsoorten in Middelnederlandse teksten – normalisering van aaneengeschreven en gescheiden woorden naar hedendaags gebruik – geen invoering van het accent grave in Franse teksten; invoering van het accent aigu alleen bij mannelijk voltooide deelwoorden van de eerste klasse, en bij woorden die tot verwarring kunnen leiden; invoering van de apostrof naar hedendaags gebruik.20
De chronologie Een specifiek probleem bij de editie van oorkonden vormt de vaststelling van de gebruikte jaarstijl. Dit hangt nauw samen met de problematiek van het ontstaansmilieu van de oor20
Zie de transcriptieregels voor Franse teksten, opgesteld door de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis in: Voorschriften bij het uitgeven van geschiedkundige teksten. Koninklijke Commissie voor Geschiedenis (Brussel 1955), met name p. 6-7.
XVI
konde. Wanneer we bij een oorkonde de gehanteerde jaarstijl willen vaststellen, moet in feite eerst vastgesteld worden wie de redactor en/of scriptor van de oorkonde is, aangezien deze de jaarstijl en andere chronologische gebruiken bepaalt. De vaststelling van het ontstaansmilieu van de oorkonden in deze editie is extra gecompliceerd door het hanteren van een a-historisch territoriaal uitgangspunt. Door dit selectiecriterium, waarbij grosso modo alleen die oorkonden worden uitgegeven waarvan de dispositie betrekking heeft op het grondgebied van de huidige provincie Noord-Brabant, vertonen vele oorkonden geen enkele samenhang, afgezien van het geografische aspect. Een fondsgewijze bestudering en uitgave van oorkonden, zoals bij het OGZ, laat eerder uitspraken toe over dictaat, schrift, bezegelings- en chronologische gebruiken dan een editie op basis van een sterk ingeperkte selectie uit vele archieffondsen. In deel II is bij de datering van de oorkonden voor de omrekening naar de kerst-, boodschap- of paasstijl uitgegaan van de in het handboek van Strubbe en Voet opgegeven dateringsgebruiken21 en van andere terzake relevante literatuur, of van bewijsplaatsen aangetroffen in het hier uitgegeven materiaal. Verdere toelichtingen met literatuurverwijzingen zijn opgenomen in de kopnoot ‘Datering’. In deel I heeft Camps het gebruik van de paasstijl in de kanselarij van de hertogen van Brabant aangenomen vanaf omstreeks 1230.22 De kerststijl wordt in het hertogdom Brabant namelijk door de paasstijl verdrongen in de dertiende eeuw.23 Hoewel we ons ervan bewust zijn dat een eenmalig aantoonbaar gebruik van de paasstijl geen bewijs is voor de definitieve introductie van deze jaarstijl in de hertogelijke oorkonden, is in deel II geopteerd voor een datering naar de paasstijl van de hertogelijke oorkonden vanaf 1221, aangezien Koch het gebruik van de paasstijl reeds in een oorkonde uit 1221 vaststelde.24 In het bisdom Luik wordt de kerststijl vanaf omstreeks 1230 door de paasstijl verdrongen.25 Voor de oorkonden van de bisschoppen van Luik is, conform deel I, vanaf 1230 het gebruik van de paasstijl aangenomen. Een eerste bewijs voor het gebruik van de paasstijl in een bisschoppelijke oorkonde in deel II dateert pas uit 1268.26 Voor de in het bisdom Luik gelegen geestelijke instellingen is het gebruik van eenzelfde jaarstijl verondersteld.27 De bisschoppen van Kamerijk gebruikten in de twaalfde eeuw zeker tot 1167 de kerststijl. Voor de Kamerijkse oorkonde in deel II die dateert uit 1187 is ook de kerststijl te prefereren.28 Voor de pauselijke kanselarij is het gebruik van de boodschapstijl volgens de calculus Pisanus, bekend uit de periode 10881145, ook nog met betrekking tot het jaar 1164 vastgesteld.29 Aangenomen is dat Brabantse oorkonders en destinatarissen binnen het hertogdom Brabant de door de hertogen gehanteerde jaarstijl volgen, en eveneens overgaan op het gebruik van de paasstijl vanaf het tweede kwart van de dertiende eeuw. Aldus zijn de oorkonden van de heren van Breda naar analogie van de hertogelijke oorkonden vanaf die 21
22 23 24 25 26
27
28
29
E.I. Strubbe en L. Voet, De chronologie van de middeleeuwen en de moderne tijden in de Nederlanden (Antwerpen en Amsterdam 1960). Camps, ONB, I-1, p. XXI. Strubbe-Voet, Chronologie, p. 53-59. Koch, OHZ, I, nrs. 411-412, oorkonde d.d. februari 1221. Strubbe-Voet, Chronologie, p. 58 en 497. Zie nr. 1079, d.d. januari 1268. Voor verdere bewijzen van het gebruik van de paasstijl te Luik zie de nrs. 1425, 1426, 1438, 1448 en 1449. Strubbe-Voet, Chronologie, p. 497. Zie ook Kruisheer, OHZ, III, nr. 1626, oorkonde d.d. 1273 april 1. Nr. 917. Zie Prevenier, in: Miscellanea Mediaevalia Niermeyer, p. 249 en Van Mingroot, in: BCRH, CXLIII (1977), p. 174-175. Zie nr. 914.
XVII
periode naar de paasstijl gedateerd. De eerste oorkonde die zo is gedateerd, is van Godfried III, heer van Breda, d.d. 30 januari 1227.30 Een eerste bewijs voor het gebruik van de paasstijl in de oorkonden van de heren van Breda treffen we pas aan in een oorkonde van Hendrik V, heer van Breda, d.d. 9 april 1264.31 Verdere bewijzen voor het gebruik van de paasstijl zijn aangetroffen in de oorkonden van de heren van Breda d.d. 8 februari 1278, 2 februari 1280 en 21 februari 1313.32 De opvatting dat in deel II de oorkonden van de heerlijkheid Breda in de dertiende en begin veertiende eeuw naar de paasstijl zouden zijn gedateerd, gaat in tegen de opvatting van Cerutti. Hij veronderstelde wel het gebruik van de paasstijl voor de oorkonden van de heren van Breda uit de periode 1254-1267, maar niet voor de periode 1268-1327.33 Dat de oorkonden van de heren van Breda in de periode 1268-1313 wel degelijk naar de paasstijl zijn gedateerd, is echter onomstotelijk vastgesteld, en heeft bovendien in combinatie met het sigillografisch onderzoek geleid tot een nieuwe periodisering voor het optreden van de heren van Breda in de jaren 1290 en 1291.34 Op basis van het jaarstijlonderzoek van Kruisheer is ten aanzien van de oorkonde nr. 1025, uitgevaardigd door de abt van Ter Doest en de St.-Michielsabdij te Antwerpen d.d. januari 1256, het gebruik van de paasstijl verondersteld, met de aantekening dat ook de boodschapstijl niet kan worden uitgesloten.35 Eenzelfde voorbehoud is ook gemaakt bij de oorkonden nrs. 985, 986 en 989, waar de abdij van Ten Duinen bij de beoorkonding betrokken is, en bij een oorkonde van de graaf van Holland d.d. 31 maart 1284, een destinatarisuitvaardiging voor de abdij van Ten Duinen.36 Eén pauselijke oorkonde is aantoonbaar naar de boodschapstijl gedateerd, namelijk de oorkonde d.d. 24 februari 1287.37 De oorkonden van de abdij van Echternach zijn gedateerd naar de in het aartsbisdom Trier gebruikelijke boodschapstijl.38 In een oorkonde d.d. 2 januari 1304 van de deken van het kapittel van St.-Servaas te Maastricht is aantoonbaar een winterstijl gebruikt.39
30 31 32 33 34 35 36 37 38 39
Zie nr. 959. Zie nr. 1053. Zie respectievelijk de nrs. 1175, 1196 en 1541. Cerutti, Middeleeuwse rechtsbronnen Breda, I, p. XII-XIV. Zie Dillo, in: Middeleeuwen in beweging, p. 36-43. Kruisheer, OHZ, p. III en XIV. Zie respectievelijk de nrs. 1089 en 1225. Nr. 1245. Strubbe-Voet, Chronologie, p. 54. Zie nr. 1446.
Rijks Geschiedkundige Publicatiën uitgegeven door het Instituut voor ...
Rijks Geschiedkundige Publicatiën uitgegeven door het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis
Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312 II De heerlij...